vrijdag 13 maart 2015

Onderweg

In de grote stationshal wijst de klok 12 uur terwijl mijn trein pas om half één gaat. Dan valt mijn oog op een symbool: tussen de tekentjes voor wc’s en bagagekluisjes staat een kerk. Hier op het station van Zürich is een kerk.


Even later ben ik bezig een kaarsje aan te steken. Reizen is telkens ergens aankomen én weer afscheid nemen. Soms ineens is die reis méér dan het overbruggen van een afstand. Vandaag voel ik: op reis zijn staat symbool voor je levensreis.

De kleine kapel op het station is een plek waar aan dat gevoel recht gedaan wordt. Hier is ruimte voor een moment van bezinning, voor stilte en geborgenheid: een pleisterplaats.


In de kapel zijn de symbolen van de grote godsdiensten te vinden. Je kunt er een kaarsje aansteken maar ook gebuik maken van een matje om in de richting van Mekka te bidden.
Er brandt een grote kaars, een jonge man zit er stil naar te kijken. Ik lees de tekst van de dag, geschreven door één van de pastores.

Reizen is mooi omdat je steeds een nieuwe horizon tegemoet gaat. Maar tegelijkertijd moet je telkens iets loslaten. Afscheid nemen is een beetje sterven. Dat is wat leven met reizen gemeen heeft: steeds is er weer een  nieuwe horizon, een nieuwe fase. En daarmee neem je afscheid van wat was.

Aan alles komt een eind. Soms is dat een geweldige opluchting, soms stemt het je treurig. Het geeft je het onvermijdelijke besef van de eindigheid van dingen, van ons leven.

Mijn kaarsje brandt. Ik sluit deze fase van mijn reis af. Maar ik ga een nieuwe horizon tegemoet. Ik rol mijn koffer de kapel uit, de drukte en het lawaai van dit grote station weer in. Mijn trein staat al klaar en ik reis verder, een nieuwe bestemming tegemoet.