vrijdag 13 april 2012

Langs de stroom van de Rijn

Het gaat tegenwoordig wel eens over mensen met een dubbele nationaliteit. Zelf ben ik ook zo iemand. Mijn vader is Zwitser, mijn moeder Nederlandse, en ik ben allebei. Ik woon in Nederland en voel me Nederlandse – maar ik voel me óók Zwitser. Af en toe overvalt mij de heimwee naar Zwitsers brood, naar de rivier de Aare, naar Zwitsers dialect, naar de bergen. De laatste jaren geef ik daar elk jaar aan toe, en ga ik in mijn eentje familie opzoeken en genieten van het vele bekende wat ik in Nederland mis.

Zo zit ik dan na heel drukke weken met vooruitwerken en Pasen voorbereiden in de internationale trein. Ik rijd een alternatieve route, langs de Rijn, die ik mij herinner uit mijn jeugd. Op de heuvels staan kastelen, soms tot ruïnes vergaan. Ook aan de heel oude kerken en stukken stadsmuur besef je de geschiedenis. Op de hellingen wijngaarden, sommige voorzichtig groen. Af en toe staat er een boompje wit te bloeien en langs de rails zie ik wilgenkatjes.

Op de stations stappen mensen in en uit. Mensen nemen afscheid of staan vol verwachting te wachten op het perron: “zie jij oma al?” Het is mooi om te zien, die verbondenheid tussen mensen: de stralende lach waarmee mensen elkaar begroeten, kinderen die gaan rennen omdat ze hun oma of vader zien uitstappen, mensen die uitbundig staan te zwaaien op het perron. Op reis gaan of ergens aankomen zijn van die overgangsmomenten, en uitgezwaaid of opgehaald worden zijn mooie rituelen om deze momenten te markeren.


 De Rijn met de Loreley, foto van Wikipedia

Steeds rijdt de trein weer verder, en daarnaast varen de boten op de Rijn die onafgebroken stroomt. De hele dag rijden we door stadjes en dorpen. Hun namen zijn ingemetseld in de oever van de Rijn, zodat voor wie langs vaart of rijdt al deze plaatsen een naam krijgen. Het is vreemd om te beseffen dat al deze voor mij volledig onbekende plaatsen voor anderen ‘thuis’ zijn: hun geboorteplaats, de plaats waar hun werk is, hun familie of hun huis.

Ik zie grote bedrijven met eindeloze parkeerplaatsen vol auto’s. Ik zie gigantische fabriekshallen met grote namen, vlaggen en slogans. Maar ik zie ook daken vol met zonnepanelen en ergens in grote letters: ‘love vegan’. Ik zie hoe oude sporen overwoekerd worden door braambossen en vlinderstruiken. Wat moet dat prachtig zijn in de bloeitijd. Hier neemt de natuur terug wat van haar afgenomen is.

Zo trekt er een hele wereld aan mij voorbij. En ik, die de afgelopen dagen zo moest hollen en draven – ik zit stil en ik kijk. Niets moet, niets hoeft: wat een verademing. Ineens besef ik: ik ben thuis als het ware in gevecht met de tijd. Maar dat gevecht ga ik verliezen. Want de tijd blijft en ik niet. Ik maakte de tijd tot mijn vijand. Ik moet zien dat ik hem tot mijn vriend maak.

Bij elke stad waar we stoppen bedankt de conductrice in allerlei talen en ze besluit in het Engels met: ‘take care, good bye’. Het is een aardige wens, “take care”, en met die wens stap ik uit in mijn tweede vaderland.