Ik lees boeken van een IJslandse schrijver, Jón Kalman Stefánsson. Het boek zit vol sneeuw, ijs en kou. Het is een hele strijd om in zo’n land te overleven. Het boek is poëtisch en filosofisch geschreven. Regelmatig zijn er regels die mij raken.
De hoofdpersoon houdt van poëzie. In de ijzige kou warmt hij zich aan de woorden: hij zegt alle gedichten op die hij kent. Ik ken maar weinig gedichten uit het hoofd. Als kind moest ik op school een gedicht uit het hoofd leren, en onze zoon moest dat op de Vrije school ook een enkele keer. Wij vinden uit het hoofd leren tegenwoordig niet meer zo nodig: je kunt immers alles opzoeken? Maar wat is het fijn als je in barre omstandigheden iets hebt om je aan vast te houden.
Woorden kunnen een enorme kracht bezitten. Jón Kalman Stefánsson schrijft (in: Hemel en hel):
Sommige woorden kunnen mogelijk de wereld veranderen, ze kunnen ons troosten en onze tranen drogen. Sommige woorden zijn geweerkogels, andere vioolklanken. Sommige kunnen het ijs rond het hart smelten en je kunt zelfs woorden als reddingswerkers erop uit sturen als de dagen wreed zijn en wij misschien levend noch dood.
Vorige week was ik op een studiedag met dichteres Renée van Riessen. Zij vertelde over het dichtproces. Ze zei: dichten is luisteren, naar de taal én naar de stem in jezelf. Dichten is: verdichten, iets veranderen. Poëzie is bepaalde woorden toelaten en andere juist weglaten. Dingen die rondzwerven in je gedachten krijgen een plaats in de taal, worden ergens ondergebracht: in een gedicht.
Dat gedicht wordt door mensen gehoord of gelezen en brengt bij hen weer iets teweeg: herkenning, troost, ontroering ... Want dichters kunnen dingen zeggen, die wij ook voelen en ervaren, maar die we niet tot uitdrukking kunnen brengen. Sommige dichtregels, zoals ‘Verdriet kit al mijn krachten samen’ (Vasalis), ‘Zeven maal om de aarde te gaan’ (Gerhardt) en ‘Zeg het aan de bomen’ (Andreus) hebben voor heel veel mensen iets wezenlijks onder woorden gebracht. Dat zijn gedichten geworden waarmee mensen hun ervaringen herkennen en woorden kunnen geven.
Voor mij horen geloof en poëzie bij elkaar: gedichten kunnen woorden vinden voor indringende emoties en ervaringen zónder dat zij het geheim, de kracht ervan plat maken. De beeld-taal van poëzie roept veel op en is iets kostbaars. Het is een wonder hoe taal uitdrukking kan geven aan de complexiteit van gevoelens van mensen, van hun ervaringen en verlangens. Het is bijzonder als taal zo boven zichzelf uit kan stijgen. Ik las een boek van de Amerikaanse dichteres Kathleen Norris, die veel inspiratie vindt in kloosters. Zij ervaart ook die verbondenheid tussen poëzie en geloven. Zij schrijft: “Het gevoel voor het heilige is heel levend in de poëzie van onze tijd, misschien omdat poëzie, net als het gebed, een dialoog met het heilige is”.
Mijn boek gaat dicht. Ik moet weer aan het werk. Ik worstel niet met sneeuw en ijs zoals de hoofdfiguur uit het boek, maar met al het vele dat een mens verzamelt en dat in het nieuwe huis een plek moet krijgen. Maar wat ons in onze verschillende omstandigheden verbindt, is de kracht van de taal: gedichten die kunnen troosten en redden. Op IJsland, hier in Voorthuizen, en straks in Almelo.