donderdag 26 januari 2012

Gij sijt mijn ligt

Op een morgen zitten we heel vroeg in de trein richting Friesland. Siebe heeft een afspraak in Sneek en hij wil eerst even in Stavoren kijken en ik ga voor de gezelligheid mee. Treinreizen is heel ontspannend. We lezen, luisteren muziek, praten,  schrijven en kijken ui t het raam. Hoe verder we van huis komen, hoe meer het landschap verandert. Wat is het hier vlak, wat is er een ruimte. Af en toe een boerderij, een dorpje, een kerk. De lucht is grijs en grauw en als we in Stavoren uitstappen is de wind ijzig koud en hard. Kleine bootjes deinen op het water hun masten wijzen hemelwaarts.

We lopen een eindje langs het water: de golven spatten woest op de basaltblokken uiteen. De wind waait dwars door je heen en we zijn blij als we ergens wat kunnen drinken. Buiten zie ik eenden op het water en meeuwen in de lucht. Een aalscholver staat rustig op een paal. Ik verwonder mij erover hoe deze dieren zich in de koude wind en in het koude water thuis kunnen voelen.

In Sneek ga ik de stad in – langs mooie grachten en onder de beroemde Waterpoort door. Ik mijd de winkelstraat die lijkt op de winkelstraat in zoveel steden omdat er allemaal dezelfde winkelketens zijn. In de oude straten en steegjes vind ik mooie geveltjes en doorkijkjes, oude gevelstenen en kleine bruggetjes over het water.

Dan staat er: “Scheepvaartmuseum”. Ik heb niet zoveel  met scheepvaart, maar wel met musea, en dus stap ik naar binnen. Mijn Museumjaarkaart is hier geldig en zo kan ik zomaar naar binnen lopen en eens een kijkje nemen. Als het niet bevalt, kan ik er immers zo weer uit.

tegeltableau in het Scheepvaartmuseum van Sneek

De boten en bootjes zeggen mij niet zoveel: voor mij lijken ze allemaal op elkaar. Maar er zijn ook stijlkamers met tegelplateaus, gedekte tafels en vrouwen in klederdracht. Scheepslieden hebben ook in vroeger tijden uit verre oorden allerlei souvenirs meegebracht. In die tijd, zonder televisie en internet, waarin de horizon voor de thuisblijvers zo beperkt was, zeker in deze uithoek, zijn dit  buitengewoon exotische voorwerpen geweest. Spannende verhalen zullen de scheepslieden te vertellen hebben gehad.

Ik loop langs een scheepskist uit Molkwerum. Dat is een klein vissersdorpje, onder Sneek, vlak bij wat vroeger de Zuiderzee was. In de oude scheepskist, uit 1771, liggen broeken en hemden , netjes opgevouwen. Dan valt mijn oog op de binnenkant van het deksel. Er staat iets in geschilderd:

o heer gij sijt mijn ligt
op uw wil ik vertrouwen
het vaaren is mijn pligt
ik gaa de zee mee bouwen

Daaronder is in rood, geel en bruin  op de zwarte ondergrond getekend: huisjes, bomen en een kerk. Eronder staat onder: “het dorp molkwerum”. Elke keer als deze jongen zijn scheepskist opendeed, zag hij het dorp waar hij vandaan kwam. Toen was er geen skype, geen email en er waren geen foto’s. Maar heimwee was er wel, en het verlangen naar thuis.

Als ik veel later het museum uit ga, neem ik dat beeld mee: die jonge man, heen en weer geslingerd op de golven van grote oceanen, en heen en weer geslingerd tussen zijn vertouwen op zijn God en zijn heimwee naar dat kleine dorp, ergens in het verre Friesland. Ik ben geen zeeman, maar denk dat ieder mens wel eens heen en weer geslingerd wordt op de golven van de levenszee. Dat er dan naast het verlangen naar een plek waar we thuis zijn, ook het vertrouwen mag zijn in dat goddelijke licht dat meegaat op onze weg, wanneer we onze “plicht” en onze taak doen.