vrijdag 26 augustus 2011

Bidden met de Breij

Op een zomeravond is er kerkennacht .. en onze dochter en ik gaan naar Utrecht. Claudia de Breij zal daar de preek van de leek houden. Een tijd geleden was ik bij haar cabaret-voorstelling ‘hete vrede’, en daarin zag ik de overeenkomst met mijn werk: mensen aan het denken zetten.

Nu is Claudia de Breij in de grote, hoge Dom; een dominee die niet alleen kan praten, maar ook zingen. Het thema van de nacht-preek is: “God is liefde’. In ‘hete vrede’ zei Claudia de Breij: “Alles wat ik zeker weet, dat zing ik.” En ze zong over de liefde. En dat doet ze ook in deze hoge, statige kerk. Ze houdt een preek op de kansel- en dan komen er in de liturgie de gebeden. Maar de Breij gelooft niet in God, en dus, zegt ze, kan ze niet iets aan god vragen. Maar, zegt ze, ze kan wel iets aan ons vragen. En dan doet ze iets bijzonders: ze maakt van het ‘Heer, ontferm U’ , wat zoveel zondagen in zoveel kerken klinkt: “Wij ontfermen ons”. De Breij zegt: “Omdat ik geloof dat we dat aan elkaar en aan onszelf zouden moeten vragen”.

Wij ontfermen ons
over onze kinderen …
wij ontfermen ons
over onze vaders en moeders
wij ontfermen ons
over onze vrienden, geliefden …

Het bijzondere is, dat dit gebed je bepaalt bij de vraag wat bidden nou eigenlijk is. Bidden is vaak vooral vragen geworden: vragen om iets, om ontferming, om hulp ..  Dat is niet zo vreemd, want een mens is in sommige omstandigheden zo  hulpeloos en machteloos. Maar we moeten oppassen dat gebeden niet een soort verlanglijstjes worden. Want er zijn veel dingen die we niet kunnen, maar ook dingen die we wél kunnen. Bij bidden blijf je zelf niet buiten schot.

Bidden verandert niet de wereld,
maar bidden verandert de mens.
En de mens verandert de wereld.
(Albert Einstein)

Claudia de Breij legt het daar in dat oude Godshuis direct in onze hand: wij ontfermen ons …. Dit gebed bepaalt ons heel direct bij onze eigen verantwoordelijkheid. En een cabaretière doet dat ook met humor:

Wij ontfermen ons
over onze opa’s en oma’s, de dode en de levende, aan wie we zullen denken
en bij wie we écht, echt langsgaan na de vakantie

De Breij begrijpt dat het nog moeilijker is om je te ontfermen over anderen dan wie jou lief zijn:

Wij ontfermen ons over de mensen die we niet liefhebben omdat we ze niet kennen,
maar die evenzeer kinderen zijn, vaders, moeders, broers, zussen en geliefden,
ook al zijn wij soms te kortzichtig om dat te zien
achter een uniform of hanenkam,
achter een baard of een burka.

Dit gebed is niet vroom en vaag, mooi en verheven, maar het komt heel dichtbij en het zet je aan het denken. Ontferm ik mij over degenen van wie ik houd? En over wie mij vreemd is? Of laat ik het stiekem vooral aan God over? De Breij besluit met:

Wij ontfermen ons
over de anderen, in de hoop dat de anderen zich over ons willen ontfermen,
wij ontfermen ons
over elkaar.

Deze nacht worden we door de voorganger aan het denken gezet. En wel juist, omdat ze niet in God gelooft. Bidden krijgt ineens een heel ander, heel duidelijk accent. Het blijft heel aards en dichtbij en het zet ons aan het werk. En daarmee komt het gebed daar waar het hoort: in mensenhanden. God heeft geen andere handen dan onze handen. Laten we ze dan ook gebruiken!

maandag 15 augustus 2011

Een paleis

In paleis het Loo is een expositie over prinses Maxima. Siebe wil er graag heen en op onze trouwdag gaan we samen een dagje naar Apeldoorn. Ik voel me mooi, met mijn trouwschoenen en mooie hoed … maar vergeleken bij de prinses ben ik maar een gewoon meisje, of erger nog: een gewone vrouw van middelbare leeftijd. (Zou iedereen van mijn leeftijd zich eigenlijk nog een meisje voelen?)

Als ik erover nadenk is het vreemd, want ieder mens is eigenlijk even gewoon, of anders gezegd: even bijzonder. Er is niemand zoals jij, op de hele wereld niet, en zo is ieder mens even bijzonder en even uniek. Maar zo eenvoudig is het niet, of althans: zo eenvoudig hebben wij het niet gelaten. Want als sinds mensenheugenis willen mensen verschil maken en willen zij verschil zien.

Als jong meisje (toen echt) werd ik predikantsvrouw in Noordoost Groningen. Vol verbazing en verbijstering leerde ik de standsverschillen kennen: het verschil tussen boeren en arbeiders, en de hiërarchie die jou je eigen plekje gaf, op grond van je geboorte en van je rol. Natuurlijk zijn er verschillen tussen mensen in opleiding, talenten, mogelijkheden, en die worden versterkt of beperkt door het milieu waarin je opgroeit en de kansen die je krijgt. Maar ten diepste zijn alle mensen gelijk: op zoek naar liefde en geluk, bang voor ongeluk en dood, kwetsbaar en sterk tegelijk.

In de tentoonstelling over Maxima en het koningshuis, voel je hoe dat wringt: het zijn gewone mensen, en tegelijkertijd helemaal niet. Hun rol en positie maakt hen anders, en dat heeft iets onwerkelijks en iets vreemds. Wat moet het moeilijk zijn om, terwijl je eigenlijk een heel gewoon mens bent, in een dergelijke rol te moeten functioneren.

In een andere vleugel van het paleis is een ander expositie. Dure klokken, bijzondere zetels en serviezen … de rijkdom en exclusiviteit straalt eraf. Maar mooi vind ik het niet. In een van de zalen staat een zilveren servies. Er is echt van gegeten … Ik dacht dat dat alleen iets van verhaaltjes was: eten van zilveren of gouden borden. Maar het gebeurt kennelijk écht. De borden zitten vol krassen van het bestek. Zilver is helemaal niet geschikt om van te eten. Het ziet er heel armoedig uit, zo’n bekast bord. Ik ben blij met mijn handgebakken aardewerken servies uit het klooster van Taizé.

Boven zijn er oorkondes en ridderordes … vreemde instellingen om mensen een aparte status te geven. In onze tijd is een lintje krijgen een blijk van waardering, vaak ook voor maatschappelijke betrokkenheid. Maar vroeger was het duidelijk een kwestie van macht, en al dat machtsvertoon stuit me tegen de borst.

Tenslotte gaan we het paleis in en dwalen door de ingerichte kamers. De muren vol exclusief behang, vol ornamenten en kleuren. Aan de wand statige schilderijen en overal kostbare beelden en voorwerpen. Het is allemaal nog al somber en donker, statig en stijf. Het is mij allemaal te overdadig en te veel om indruk te maken. Natuurlijk stammen deze kamers en hun inrichting uit een andere tijd. Maar het is moeilijk voor te stellen dat je hier gelukkig en vrolijk zou kunnen zijn. 

Ik kijk naar buiten en zie de tuin: de heggetjes zijn heel precies gesnoeid en niets is aan het toeval over gelaten. Het is mooi, maar tegelijkertijd gaat er een beklemming van uit. Hebben de mensen die hier geleefd hebben dat ook niet zo ervaren: dat ze stijf in het gelid moesten staan, en niet uit konden groeien zoals ze bedoeld waren?

In een klein kamertje staat speelgoed: het is van koningin Wilhelmina geweest. Een poppenhuis, een serviesje, een poppenwagen; voor toen een ongekende luxe, maar voor mij iets herkenbaars en menselijks. Ook hier, in deze sombere kamers, heeft een kind kunnen spelen.

Tussen de spiegels in gouden lijsten, de ingetogen voorouders op de schilderijen en de kostbaarheden staat af en toe een vaas met bloemen. Het zijn margrieten en klokjes, allemaal gewone tuinbloemen in alle kleuren: bont en vrolijk. Dit vind ik mooi! Eindelijk vind ik iets, wat mij inspireert en verwarmt. Als ik verder zoek, vind ik tussen de zware tapijten af en toe stukjes van de houten vloer: brede planken waaraan je kunt zien dat ze al lange tijd dienst doen. De rijkdom en overdaad wil ik hier in het paleis laten. Maar de mooie zomerbloemen en de houten vloerplanken, die wil ik in gedachten meenemen naar huis.

een 'simpele' goudsbloem
Het is verbazingwekkend dat dit kasteel met alle pracht en praal mij zo weinig zegt. Ooit was ik met Hike-Flurina, onze oudste dochter, in een Volkskunst-museum in Wenen. Ik weet nog hoe enthousiast ik was, en hoe ik regelmatig mijn tekenboekje tevoorschijn haalde en later in het winkeltje allerlei kaarten kocht. Ik houd meer van de schoonheid van het alledaagse, van het gewone. Juist het gewone is zó bijzonder: de binnenkant van een appel – met het sterretje erin -, een doorgesneden rode kool, de borduursteekjes van een merklap en een houten doosje, vol met uitgesneden bloemen en sterren. Mijn eigen huis, hoe gewoon ook, is voor mij meer paleis dan paleis het Loo. En dankbaar en blij stap ik mijn eigen gewone leven weer in!

vrijdag 12 augustus 2011

Uit vroeger eeuwen aangereikt

Het kerkje van Fransum staat al meer dan  800 jaar op z’n wierde (een verhoging in het landschap, een soort terp) – in weer en wind, winter en zomer, dag in dag uit, eeuw in, eeuw uit. Toen het gebouwd werd zag de wereld er anders uit. Er waren geen auto’s, geen vliegtuigen, geen elektriciteitsmasten en geen treinen … Tegelijkertijd is het wonderlijke dat dit Groninger landschap een heel oud landschap is, en dat veel onveranderd gebleven is. De oude wierde is er nog, hoewel deels afgegraven, en het kerkje staat ook nog, hoewel in de loop der jaren wel wat veranderd naar de ideeën van de tijd. Nog steeds is het hier ruim en stil, als toen … alleen af en toe hoor je auto’s gaan in de verte of komt er een vliegtuig over. Het is alsof de tijd hier stil gestaan heeft.
 
het kerkje van Fransum met het kerkhof eromheen, foto: Rafael Martig

Toch heeft dit kerkje al heel veel meegemaakt. Het stond er in de tijd dat er in Aduard een reusachtig klooster stond waarvan de kerk groter was dan de Martinikerk in Groningen en  met een universiteit. De dichtstbijzijnde universiteit die even belangrijk was als deze, was die van Parijs. Het kerkje stond op z’n wierde tijdens de beeldenstorm, tijdens de 80-jarige oorlog, de Verlichting en tijdens de twee wereldoorlogen van de afgelopen eeuw. Er zijn in al die tijd dijken doorgebroken, rivieren buiten hun oevers getreden, stormen geweest …. De monniken van het klooster groeven het Aduarderdiep, van Aduard tot de zee en op het land werd gewerkt: gezaaid en geoogst. Het kerkje van Fransum was in al deze tijden een stille getuige.
 
In het boekje van ‘Wat de wereld nodig heeft’ van Thich Nhat Hanh, werd ik geraakt door de dankbaarheid die hij voelt voor de hele omringende schepping én voor al onze voorouders. Het is het besef dat je gevormd bent door allen die jou zijn voorgegaan; allereerst je ouders, maar ook je grootouders en alle andere mensen die de wereld om jou heen gemaakt hebben zoals hij  nu is. De wegen, de wetenschap, de techniek en onze cultuur heb ik te danken aan de vele mensen vóór mij. En ook dit kerkje van Fransum …
 
Het kerkje werd in de twaalfde eeuw door mensen gebouwd, in een tijd waarin zoveel technische mogelijkheden die er nu zijn, nog niet bestonden. Met hun eigen handen en lichaamskracht hebben zij deze kerk met zijn dikke, stevige muren opgebouwd. Deze mensen konden zich destijds geen voorstelling maken van de wereld waarin in nu leef. Zouden zij gerealiseerd hebben dat deze kerk zo lang stand zou houden? Zouden zij beseft hebben dat wat zij maakten zo’n lange adem zou hebben en tot in het tweede millennium iets voor mensen betekent? Ik denk het niet … zij hebben gewoon gedaan wat zij doen moesten en wat zij van belangrijk vonden, en dat werkt door.
 
Het besef dat dingen zo lang doorwerken en van invloed zijn is bijzonder en beangstigend tegelijk. Want ik besef dat dat ook geldt voor alles wat fout is … zoals ons omgaan met het milieu. Iets als de klimaatscrisis is daar een voorbeeld van. Voor mij is dat de betekenis van wat vroeger “erfzonde” genoemd werd: dat de fouten die jij maakt doorwerkt in de levens van de mensen die na je komen, soms vele, vele geslachten verder. Tegelijkertijd geldt dat ook voor de goede dingen, die hun kracht de eeuwen door behouden. Het maakt mij stil en ik besef hoe belangrijk mijn keuzes van vandaag zijn. Niet alleen voor mijzelf, maar voor velen die met mij leven en voor velen ná mij.
 
Thich Nhat Hanh besluit zijn boekje met oefeningen in dankbaarheid:
 
In dankbaarheid buig ik voor dit land en voor alle voorouders die het voor mij beschikbaar gemaakt hebben. Ik zie alle mensen die zich ingespannen hebben om scholen, ziekenhuizen, bruggen en wegen te bouwen, om de mensenrechten te beschermen, om wetenschap en techniek te ontwikkelen en om te vechten voor vrijheid en sociale rechtvaardigheid. Ik voel hoe de energie van dit land mijn lichaam en ziel doordringt. Ik beloof deze energie in stand te houden en te voeden om aan volgende generaties door te geven.
 
Het kleine kerkje van Fransum stemt mij dankbaar en maakt dat ik mij verbonden voel met de geschiedenis van dit land en de mensen die er gewoond en gewerkt hebben. Zij hebben iets aan mijn leven bijgedragen. Wat kan ik bijdragen aan het leven van diegenen die na mij komen?

donderdag 4 augustus 2011

Een lied van dankbaarheid

Voor de deur van het vakantiehuisje verzamelen zich de kippen en de haan. Nieuwsgierig kijken ze naar binnen en als de deur een poosje openstaat vullen ze stapje voor stapje het halletje. Er vliegt een zwaluw naar binnen, en sierlijk glijdt de vogel de kamers door, op zoek naar de uitgang.

We zijn allemaal moe van het feest van de vorige dag. De rest van de familie ligt te slapen. Maar ik jaag de kippen naar buiten en stap over de drempel. Wat is het hier stil, en wat is hier een ruimte. Zo´n wijde hemel die zich over je welft, geeft mij een groot thuisgevoel. Het verbaast me, omdat ik zo geniet van de Gelderse bossen waar ik nu woon. Maar dit is het landschap van mijn jeugd: die weidsheid, de ruimte, de hemel, de wolken, de sterren .. Toen wij verhuisden naar de Achterhoek hadden we vanuit onze woonkamer zicht op grote bomen, een grote witte villa, en nog meer bomen. Wat een contrast met ons huis in Groningen, waar we kilometers ver konden kijken, waar we de zon zagen ondergaan, de maan zagen opgaan en de sterren helder waren. In het nieuwe huis vloog het me aan: geen uitzicht, geen ruimte. Gelukkig was er één plekje, waar je een stuk hemel kon zien. Dat werd mijn vaste plekje, met zicht op de hemel.

kerkje Fransum, foto: Marie Fiege
Hier, op die Groninger wierde van Fransum heb je overal zicht op de hemel. Op de Veluwe, waar we nu wonen, zie je er meestal maar een beperkt stukje van. Siebe zei gisteren tijdens het feest: op de Veluwe zien mensen maar een klein stukje van die grote weidse hemel, en daarom geloven ze daar dat de hemel ook maar voor een beperkt aantal mensen toegankelijk is. Maar hier in het Groninger land is de hemel zo weids, dat er ruimte is voor iedereen.

Stilletjes staat het kerkje van Fransum achter het hekje. Binnen is er nog een zachte echo van alle vrolijkheid van het feest van gisteren, en het hele kerkje straalt warmte en verbondenheid uit. Hier in dit kerkje ga je vanzelf zingen. Het lied dat we gisteren zongen, klinkt nog in mij door. En hier, in dit stille kerkje zing ik het:

De zon is de wereld dankbaar dat zij zó naar hem uitziet.
De mensen zijn dankbaar de zon dat hij rood uit de nacht komt.
Dankbaar het koren de akker dat het mag kiemen en dragen;
en hun kinderen dat zij het eten –
dat wij nog leven dat het nog draagt dat wij het eten.

Oh mensheid, begroet de liefde dat wij heden nog leven.
zaai sterren van liefde, een tuin waar jij morgen zal leven.
Liefde je bed en je tafel dat het mag lukken en duren;
en de sterren dat zij het zingen –
dat wij nog leven   dat het nog duurt   dat wij het zingen.

(een lied van Huub Oosterhuis en Antoine Oomen)

Ik ga achter het orgel zitten en speel. Moeiteloos vullen de klanken de ruimte. Even staat de tijd stil. Ineens hoor ik iets. Er is iemand binnen gekomen, naar blijkt een fietser, gelokt door de klanken van het orgel. We komen aan de praat. Hoe verschillend we ook zijn – ik predikant, hij atheïst – allebei vinden we iets in dit kleine kerkje.

Het is een bijzondere ontmoeting, daar in die stille kerk. We praten over hoe mensen veranderen in de loop van hun leven, hoe je je ontwikkelt in een bepaalde richting. En hij vertelt, hoe hij, nu hij ouder wordt, steeds meer beseft hoe belangrijk en invloedrijk die eerste jaren van je leven zijn. Lange tijd denk je als jongere, dat het gaat om je eigen leven, straks, op jezelf. Maar als je ouder wordt besef je dat al die dingen, bijvoorbeeld van je studententijd - hoe indrukwekkend ook - niet datzelfde impact hebben als die eerste jaren van je leven. Hoe je je leven begint, legt een durende basis onder alles wat nog komt.

Wanneer de fietser weer verder fietst, en ik weer orgel speel, besef ik hoe rijk ik ben. Het fundament onder mijn leven is vol muziek, liefde, creativiteit, zorgzaamheid en schoonheid. Daar mag ik op verder gaan, een leven lang. Achter mij gaat de deur van het kerkje dicht. Ik stap de stille weidsheid weer in. Maar in mijzelf zingt het lied van de dankbaarheid verder.