vrijdag 7 juni 2013

Kwetsbare pracht

Wandelend langs de IJssel zie ik allemaal vlinders: witte, rode, blauwe en bruine. De witte ken ik bij naam: een koolwitje.  Die heb ik ook al in onze tuin gezien, net als een citroenvlinder. Straks als de lavendel en de vlinderstruik bloeien, zullen er hopelijk nog meer zijn. Maar in onze tijd hebben vlinders het niet makkelijk: onze tuinen willen we onkruid- en rupsvrij houden, en op veel plekken zijn minder bloeiende bloemen te vinden. Als we die mooie vlinders in onze tuinen willen houden, zullen we ons best ervoor moeten doen. Dus ik probeer ik mij te verzoenen met het onkruid en de rupsen. Want zonder rupsen geen vlinders.


Met onze zoon was ik in de vlindertuin in Artis. Daar staat een kast waarin rupsen verpoppen tot vlinders. De poppen zijn onaanzienlijke dingen, die eerder op dode bladeren en afval lijken dan op iets waar nog leven uit kan komen. Tegen het glas van de kast zaten vlinders die net uit hun pop gekomen waren. Onderin de kast lagen enkele zieltogende vlinders. De verzorger vertelde hoe mensen tegen de glazen wanden van de kast tikken omdat ze willen dat de vlinders die er tegenaan zitten gaan vliegen. Maar voordat vlinders kunnen vliegen moeten ze opdrogen zodat ze sterk worden.  Vlinders die te vroeg gaan vliegen, vallen en komen onderin de kast aan hun einde.

Gelukkig waren er ook vlinders die voldoende sterk geworden waren. De verzorger opende de kast en zij vlogen er uit. Het was indrukwekkend, die eerste vlucht: na een hele tijd opgesloten zijn in een cocon, verhieven zij zich ineens en vlogen vrij rond. Het is wonderlijk hoe die ‘aardse’ rupsen, die aan de aarde gebonden zijn en zich maar langzaam voortbewegen, kunnen veranderen in zulke ‘hemelse’ vlinders: licht en vrij om overal heen te vliegen.


Op het moment dat het leven van de rups ten einde is en de rups dood lijkt, komt er een nieuwe geboorte: uit de cocon komt een vlinder. Die gedaanteverwisseling is wonderlijk en bemoedigend. Het is niet voor niets dat vlinders symbool zijn van een nieuw begin, van opstanding. Het boek ‘Vlinder voor Marianne’ van Virginia Lee, verweeft op een bijzondere manier die symboliek met het verhaal over de dood van een kind. Zo worden bij ons in de kerk de namen van de gestorvenen op een vlinder geschreven, en zo krijgen die namen een plekje aan de wand. Ze hangen onder de stralen van de zon: de zonnewarmte heeft hen weer tot leven gewekt. Het licht is een mooi symbool voor God, en zo proberen we iets van het mysterie van dood en leven uit te beelden.

Vlinders zijn teer en kwetsbaar. Hun vleugels zijn zomaar beschadigd. Tegelijkertijd zijn ze ook sterk: er zijn trekvlinders die net als trekvogels duizenden kilometers vliegen. Zo staan vlinders symbool voor zachte krachten. Hun rankheid en lichtheid en hun mooie kleuren hebben altijd bewondering geoogst. Sommige hebben schutkleuren of zien er als ze stilzitten uit als een boomblad. Wanneer ze dan ineens hun vleugels openen, komen de prachtigste kleuren en patronen tevoorschijn. Zo is het met mensen ook: als je ze beter kent en als zij jou vertrouwen, worden hun kleuren en kwaliteiten vaak pas zichtbaar.

Ann Rutgers van der Loeff schreef het boek “De vlinder achterna” over een meisje uit een achterbuurt, dat ineens gegrepen wordt door de schoonheid van een voorbijvliegende vlinder. Het verandert uiteindelijk haar leven en dat van de mensen om haar heen. Zo is de vlinder ook hier symbool van een nieuw begin, van zachte krachten en schoonheid die verschil kunnen maken.

Het koolwitje vliegt licht, vrolijk en vrij verder. Het herinnert aan de zachte krachten en aan een nieuw begin. Ik volg het met mijn ogen zo lang ik kan. Wat mooi. In zoveel opzichten!

Deze column verscheen eerder in 'In Gesprek', maandblad van de PVO.