maandag 18 juli 2011

Een wonderkamer

Op een vrije dag nemen we de trein naar Zeeland voor een ´inspiratiedag´. We beginnen in het Zeeuws museum in Middelburg, waar ik de tentoonstelling over vergeten stoffen wil zien. Sits, grein en bombazijn zijn namen uit een ver verleden, net als kamgaren, Op rollen liggen de stoffen achter glas, steeds met kledingstukken die ervan gemaakt zijn ernaast. Gelukkig is er ook een boek met stalen, want stof moet je voelen.

We bladeren door alle stalen en verschillende schetsen van kledingstukken. Geen jeans en t-shirts, maar klepbroeken, hemdrokken, schorten en beuken. Veel van de klederdracht was gewoon standaard, maar met die beuk, die vrouwen over hun hemdrok droegen, kon je je onderscheiden. In die zin is er niet veel veranderd: in deze tijd draagt ieder dezelfde jeans, maar we geven er een eigen accent aan met bijvoorbeeld oorbellen en sjaals.

In vitrines ligt kleding uit lang vervlogen tijden. Alles is met de hand genaaid in kleine, nette steekjes en soms eindeloos versteld. Hoe oud en versleten de kledingstukken ook zijn, de zorg die eraan besteed is, is nog steeds zichtbaar. Hoe anders is het vaak met wat in onze tijd gemaakt wordt: losse afhechtingen, grove steken, knopen die zomaar meteen loslaten… alles moet in deze tijd immers snel klaar zijn. Maar waarom eigenlijk? We hebben kásten vól kleding en linnengoed, we kunnen nog jaren vooruit!
Jan Toorop - Gebed voor de maaltijd - 1907 Zeeuws musuem

In de andere zaal hangen wandtapijten. Het zijn ware kunststukken vol aandacht voor detail: een stad in de verte, een zon die opkomt, een zee vol boten. Maar al die kleden beelden een oorlog uit. Als je goed kijkt zie je schepen branden en mensen gruwelijk verdrinken. Dat zo iets moois zo iets gruwelijks uitbeeldt, kan ik niet rijmen. Ik er bij elke overwinning niet ook het besef van het onpeilbare leed dat dit met zich meegebracht heeft? Hoe mooi dit ook geweven is, ik huiver …

In een zaal met schilderijen wordt in een schilderij van Jan Toorop juist de vrede uitgebeeld: een man, vrouw en kind zitten aan tafel, de poes op de grond, en in het midden de lamp boven de tafel. Ik herken de Zeeuwse klederdracht: de beuk en de muts. Alle drie zitten ze verstild in gebed. Het zonlicht dat de kamer instroomt, omringt hen behoedzaam, als een antwoord van boven. Hier wordt bidden tastbaar, en krijgt het dagelijkse een hemelse glans.

Al wat geliefd is en vertrouwd
het wordt voor wie Gods licht aanschouwt
met glans en heerlijkheid verguld
want het bestaat in Gods geduld.

(uit gezang 380 LvdK)

Boven in het museum zijn dan nog de wonderkamers vol wonderlijke voorwerpen uit verre landen. Als grote houten zeecontainers bevatten ze allerlei curiositeiten en souvenirs van de handelslustige Zeeuwen. Het raakt me hoe mensen altijd geboeid geweest zijn door het onbekende en door schoonheid. Ik herken dat; eigenlijk is ons huis ook een wonderkamer: vol bijzondere en mooie dingen, ieder met hun verhaal.

Twee uur later staan we weer buiten. Er wachten nog meer wonderen op ons: een heerlijke picknick bij een fontein- verzorgd door een vriendin-, de gevelstenen en doorkijkjes in de prachtig onderhouden en gerestaureerde straten. En natuurlijk de zee, de oesters op het strand, de zon op ons gezicht. Heel Zeeland is een wonderkamer. Of eigenlijk: onze hele wereld – en iedere dag.