donderdag 17 februari 2011

Wonderlijke witte wereld

In het Zwitserse Emmental is het enkele dagen mistig. Maar het wordt beter, en zeker wanneer je hoger komt. Dus raadt men mij aan het Brienzer Rothorn op te gaan. Pas als ik het kaartje koop, besef ik dat ik de laatste etappe met een kabelbaan moet afleggen. Vanwege mijn hoogtevrees is dat iets dat mij bang maakt. Maar mijn verlangen naar de bergen is te groot en ik stap moedig in de cabine. Mijn kinderen zijn er nu niet bij en kunnen niet lachten om mijn krampachtige vasthouden van de metalen stang voor me – vooral als we een grote mast passeren. Het blijft vreemd hoe een dergelijke irrationele angst je lichaam in z’n greep houdt – al zet je al je verstandelijke overredingskracht in om  het te bestrijden.

Dan komt de kabelbaan boven in de aankomsthal langzaam tot stilstand. Door het restaurant loop ik het terras op – en daar sta ik ineens oog in oog met een adembenemend vergezicht. Bergen zover het oog reikt, wit van de sneeuw en zonovergoten. Zulke beelden zie je op kalenders of op TV, maar dit is anders: ik ben hier en nu zelf: het zijn mijn ogen die het zien, hier en nu.

Dat mensen bergen vaak met het goddelijke verbonden hebben, dat voel je hierboven als iets onontkoombaars. De pracht van dit eeuwenoude landschap, dat in alles de menselijke maat overstijgt, doet iets met een mens. In onze eigen kleine wereld voelen wij ons heel wat: heer en meester. Maar dit uitzicht zet alle verhoudingen in een ander perspectief: ik ben nietig en klein, een blad op de wind, een klein stipje in een oneindige grote witte weidsheid. Aan de ene kant is dat beangstigend: je voelt je kwetsbaarheid. Aan de andere kant is het óók geruststellend. Want dit landschap brengt een mens weer tot zijn eigen menselijke proporties. Het relativeert mijn kleine mensenleven. Dat de wereld zó groot en zo mooi is, en dat ik daar deel van uitmaak, is wat mij ontroert.


Vol verwondering blijf ik enkele uren boven. Eenmaal weer terug in de cabine van de kabelbaan is mijn angst eigenlijk geweken en als gelouterd kom ik weer beneden aan. Daar is de wintersport in volle gang. Een piepklein meisje leert skiën van haar moeder, een hele klas komt lachend de helling af. Iets verderop komen mensen op sleetjes de helling af – mensen met kinderen, maar ook mensen die ik minstens 70 schat. Die witte wereld in de stralende zon doet iets met mensen. Het roept een zekere speelsheid op – en zo spelen niet allen kinderen, maar ook volwassen mensen tot op hoge leeftijd.

Ook ik ga in snelle vaart op een slee de helling af en zo komen op één dag verwondering en speelsheid samen. We zijn maar mensen; we moeten onszelf niet te belangrijk maken. Dat geeft ons naast onze serieuze en ernstige kanten van het mens-zijn, ook ruimte om te spelen, ongeacht onze leeftijd.