donderdag 17 november 2011

Rijk thuiskomen

Als je mijn weblog leest, lijkt het wel of ik altijd onderweg ben, alleen maar uitstapjes maak. Natuurlijk is dat niet zo; ik poets mijn wc, ik schrijf preken, ik geef catechese en ik overhoor Frans. Mijn werk is thuis – als huisvrouw, als moeder – maar ook als predikant: we zijn veel in onze werkkamers,  ook op niet-kantooruren.

Thuis is er altijd werk om je heen en vaak is er telefoon, zijn er mensen aan de deur of zijn er huisgenoten die iets van je willen. Het is soms erg zoeken naar rust en tijd … het is soms een hele kunst om aandachtig te leven, en niet terwijl je het ene doet, alweer aan het volgende of daaropvolgende te denken. Je wordt vaak meegesleept door die stroom van al die dingen die moeten. En het gevaar is, dat je in een kringetje rond gaat draaien.

Het is de kunst om dan uit dat kringetje te breken. Wandelen helpt, en sporten. Op fiets in de sportschool heb ik het druk met ‘overleven’ en al mijn andere gedachten komen tot rust. Zo kan het gebeuren dat een preek die maar niet wil lukken ineens op die fiets ontstaat: de druk is eraf, er is ruimte voor nieuwe gedachten. Al wandelend kun je ineens een idee krijgen dat je achter je bureau niet gekregen had. De beweging, de frisse lucht; het laat de geest waaien. 

Momenteel lees ik “Windstilte van de ziel’ door filosofe Joke Hermsen. Het is een soort dagboekje waarin de schrijfster haar ervaringen en mijmeringen een zomer lang bijhoudt, en wel rond het thema: de verhouding tussen tijd en ziel. Zij is die zomer niet thuis, maar in de Franse Bourgogne. Ze schrijft:

“Reizen, en dus het vertrekken van daar waar je gewend bent te zijn, is op zich al een filosofische houding aannemen, meende de zestiende-eeuwse denker, schrijver én fervente reiziger Michel de Montaigne. Zodra hij de deur achter zich dicht trok en op pad ging, liet hij zijn vaste overtuigingen en dagelijkse sores thuis achter.” “Denken richt zich volgens Montaigne niet op dat wat reeds gedacht is, maar juist op datgene wat nog niet onder woorden gebracht is. Daarom zou elke filosoof – en waarschijnlijk ook elke schrijver en kunstenaar – een reiziger moeten zijn, meende hij, omdat het ongezegde waarnaar zij op weg zijn hen met name te binnen kan vallen als ze hun vertrouwde domein verlaten. Het vreemde van een nieuwe omgeving schiet gaten in onze vaste denkpatronen. Het laat een frisse wind door onze hoofde en vastgeroeste denkbeelden waaien”.

Zomaar op mijn pad gekomen:
een bijzondere deur in Arnhem.

Thuis zijn de dingen zoals je ze gewend bent, en daardoor zie je ze vaak niet. Maar op reis zijn de dingen anders – en daardoor vallen ze je op. Het gekke is dat de dingen die jij in vreemde oorden ziet, ook gewoon in je eigen woonplaats te zien zijn. Maar dan, gek genoeg, niet door jou. Maar wel door anderen, die normaal in de vreemde oorden wonen. Veel dingen waar je thuis aan voorbij kijkt, loopt en leeft, trekken elders je aandacht.

Bovendien is er een andere ervaring van tijd: thuis is de dag opgedeeld in allerlei verplichtingen en afspraken. Maar wanneer je van huis bent en je agenda en je werk achter je laat, is er een heel ander gevoel van tijd. Tot het moment dat ik in de trein zit – en er tegen heb moeten werken om hem te halen- zit ik vol stress en dingen die ik nog moet. Maar op het moment dat de trein wegrijdt, laat ik alles op het perron achter. De dag is van mij … uitgestrekt ligt hij voor me. Joke Hermsen noemt het het verschil tussen de kloktijd en de innerlijke tijd. Deze laatste heeft een mens nodig om tot creativiteit te komen. Gewoon rustig wachten op de trein en niets doen, of in een museum een poosje bij een schilderij gaan zitten .. nu nog niet te weten wat je over vijf minuten zult doen, het is een verademing. Het helpt je om te ‘aarden’ en gek genoeg ben je dan juist ontvankelijker voor het ‘hemelse’. Het onbekende brengt tot verwondering en tot dankbaarheid.

Er is een verhaal van een monnik die droomt dat er een schat te vinden is onder een brug in een vreemde stad. Hij gaat er op af, maar vindt onder die brug niets. Wel is er een zwerver, die moet lachen om zijn verhaal. Want: híj heeft vannacht gedroomd dat er een schat zou liggen in de kloostercel van een monnik in een vreemde stad. Zo gaat de monnik terug, en vindt zijn schat: gewoon thuis, in zijn eigen cel. En zo kan een mens dus met andere ogen kijken naar zijn eigen leven, als hij even een stap opzij gedaan heeft, even van het gewone pad afgestapt is. Zo kom je altijd rijk thuis.